Wandelen met stadsecoloog Dik Vonk: een jungle tussen de flats
Voor Nelleke, de vrouw van bioloog Dik Vonk (70) is de lente een wat ongezellige periode. Ze klaagt steen en been dat haar partner dan nooit thuis is. Maar ja, de natuur heeft in deze periode nou eenmaal erg veel te bieden voor de gepensioneerd stadsecoloog. Met ons wandelt hij door het groen van de heemtuin in Schalkwijk: een Hollandse jungle genesteld tussen de flats in Europawijk.
We lopen nét de tuin in als Dik plots stil staat, zijn ogen open spert en zijn wijsvinger in de lucht steekt. “Hoor je dat? Een zingende nachtegaal! Die zijn zeldzaam buiten de duinen, dus een soort bewijs dat de natuur hier in orde is.” De praatgrage Haarlemse bioloog slist een beetje. Het maakt de imitaties die hij zo nu en dan doet van vogels des te charmanter. Onze wandeling begint bij de brug over de Europavaart, ter hoogte van de Laan van Angers. Via daar lopen we door een toegangshekje de aanliggende heemtuin in. Aangelegd in 1984, twintig jaar nadat Schalkwijk uit de grond was gestampt.
Terug van weggeweest
Ruim veertig jaar geleden was Dik Vonk de eerste stadsecoloog van Nederland. Tijdens zijn carrière hield hij zich bezig met alle planten en beestjes die in Haarlem voorkomen. Hij creëerde faciliteiten voor de Haarlemse vlinders, bijen, kevers en vogels. In 2013 werd de functie wegbezuinigd. Maar begin dit jaar werd bekend dat Haarlem, na zes jaar afwezigheid, toch weer een stadsecoloog krijgt. Dik: “Natuur in de stad bevorderen is wat ingewikkelder dan een soortenlijst maken en wat Nederlandse soorten aanplanten, dat merkt men nu.”
Terug naar Schalkwijk. De woonwijk lijkt misschien niet de meest voor de hand liggende plek voor natuur, maar ook tussen de nieuwbouwwoningen en flats moesten insecten en vogels een thuisbasis krijgen. Samen met landschapsarchitect Nora van der Wal ontwikkelde Dik daarom in 1984 de heemtuin. Tijdens de ontwikkeling van Schalkwijk werd voor de bouw van flats en huizen de voedselrijke bovengrond - ook wel teelaarde genoemd - weggegraven. Door de afgraving kwam op de strook tussen de drukke Europaweg en de Europavaart een kalkrijke ondergrond tevoorschijn: een perfect bedje voor veel Hollandse planten en bomen. Een ideale plek dus, voor de aanleg van een openbare tuin met inheemse soorten.
Nederlandse jungle
Eenmaal in de tuin bevinden we ons in een Hollandse jungle. De natuur is nu op haar mooist concludeert Dik als we in stilstand naar al het verse groen kijken. Felgekleurde planten en bloemen steken in het zonlicht knallend af tegen de heldere blauwe lucht.
Slingerende houtsnipper-paadjes banen een weg door dichte begroeiing en geven het gevoel dat we er zo kunnen verdwalen - zij het niet dat we weten dat de Schalkwijkse tuin niet zo groot is. Als je wil kan je er binnen tien minuten een rondje doorheen lopen. In het midden van de tuin ligt een vijver, daaromheen een grote diversiteit met enkel inheemse planten en bomen. Vandaar dus ook ‘heem’-tuin. “Ik heb altijd het idee dat de tuin groeit in de zomer, en weer krimpt in de winter”, zegt Dik terwijl hij de weg leidt.
We wandelen door het witte fluitenkruid en roze robertskruid en langs talloze struiken en knalgroene bomen. Niets doet vermoeden dat de drukke Europaweg op nog geen twintig meter van ons verwijderd is. Door de veelvoud aan blad zien én horen we geen enkele auto. Wat we wel horen is getsjirpt, heel veel getsjirpt. Dik: “Het voelt altijd weer even als een soort examen als ik in één van de tuinen of parken kom waar ik bij betrokken ben geweest. De grote vraag is: hoor ik genoeg vogels? Zo ja, dan is de tuin geslaagd. Zo niet, dan klopt er iets niet in de biologische balans.”
Ritititi
“Hoor je dat geratel?” Dik is weer stil gaan staan. Nog geen seconde later imiteert hij dolenthousiast de vogel die op de achtergrond te horen is: “RITITITITI. Een winterkoninkje!” Dik is al een tijdje niet in de tuin geweest en vond het van tevoren toch een beetje spannend om te zien hoe alles er bij ligt. De tuin voelt als zijn kindje. Landschapsarchitect Nora van der Wal maakte de ontwerptekeningen en Dik bedacht welke bomen en planten er kwamen. Speerpunt hierbij was dat het groen een zo divers mogelijke voedingsbron voor insecten moest bieden. “Insecten zijn het begin van een biologische cirkel”, legt Dik uit. “Zijn er insecten? Dan komen de vogels. En zijn er vogels en mooie planten? Dan komen buurtbewoners en andere recreanten. Zo is de functie van de stadsecoloog vooral ook een sociaal maatschappelijke.”
Geboren bioloog
Dik groeide op in een gezin van vier. Werken met beestjes en planten zat er altijd al in. Vroeger zei zijn moeder dat hij de ziekte van Weil zou krjjgen omdat hij altijd in de vijver stond om kikkervisjes en watervlooien te vangen. Een studie biologie lag dus voor de hand. Met zijn vrouw Nelleke woont hij al zijn hele leven in Haarlem. Toen zijn functie als stadsecoloog ophield te bestaan betekende dat overigens niet het einde van zijn missie om insecten en planten te faciliteren in de stad. Er is geen dag dat hij niet de natuur intrekt, hij is erg actief binnen de Vereniging voor Veldbiologie en geeft nog vaak lezingen en wandelingen.
We lopen langs een aantal tamme kastanjes richting de vijver. Tijdens de aanleg van de tuin werden alle bomen en struiken in zesvoud geplant: meidoorns, zomereiken, elsen en populieren. “Als je van alles zes plant, blijven er altijd wel twee over”, legt Dik uit. “Alleen de populieren zijn allemaal gekapt, die werden te groot.”
De tuin wordt wekelijks onderhouden door vrijwilligers, veelal buurtbewoners. Die wieden onkruid en snoeien planten. Het snoeihout stapelen ze op en laten ze liggen, dat is een mooi huis voor kleine vogels en insecten. Vroeger was er een betaald beheerder, maar die werd wegbezuinigd. Dik: “Wat we hier zien lijkt wilde natuur, hè? Ik verklap je, er zit veel noeste arbeid en denkwerk in om een tuin als deze er zo divers uit te laten zien. Zie je die pollen aan de waterrand? Dat is pluimzegge. Dat groeit daar niet vanzelf, dat hebben we precies zo uitgedacht. Bij natuuronderhoud moet je drie keer nadenken voor je iets doet: je kan een boom er niet weer aanzagen.”
Dor gras
Tijdens de grote droogte vorige zomer was agrarisch en politiek Nederland in rep en roer. Planten en gewassen hebben water nodig, en water was ineens schaars. Maar Dik Vonk lag maandenlang fluitend in bed: “Bloeiende Nederlandse planten kregen weer een kans”, zegt hij. “De Hollandse teelaarde is een super vruchtbare grond. Grassen groeien er goed op. Dat wil je niet: gras verdringt andere planten en bloemen. Verdort gras maakt daarom ruimte voor bloeiende soorten.“ Hij stopt bij paarse bloemetjes. “Kijk, het ooievaarsbekje. Als er veel gras is, krijgt deze bloem weinig kans. Het is een geranium waarvan het bloemetje op de snavel van een ooievaar lijkt. Leuk he?”
Valsspelen
Omdat de nacht vòòr onze ochtendwandeling vrij koud was (onder de 10 graden) zien we nog niet veel insecten. Die gedijen beter bij warme temperaturen. Jammer, vindt Dik. Hij is gek van torretjes, kevertjes en vliegjes. “Kijk!”, roept hij een aantal keer enthousiast als hij iets ziet vliegen. Om vervolgens teleurgesteld te constateren dat het 'maar een gewone vlieg’ is. “Er zijn meer dan 5000 soorten vliegen, dus vliegen spotten daar begin ik niet aan.”
Dan haalt hij uit zijn zak een doorzichtig bakje. “Ik heb vals gespeeld”, zegt hij grijnzend. “Ik vond hem vòòr onze wandeling in een boterbloempje. Hij heeft daar geslapen denk ik.” Hij houdt het bakje voor mijn neus. Er zit een klein zwart kevertje in. “Ik had hem bewaard voor het geval we niks tegen zouden komen.” Het bakje hoort bij zijn standaarduitrusting. Later tijdens de wandeling pakt hij hem er nog een aantal keer bij om er een wants of torretje in te stoppen - nadat hij die behendig uit de lucht grist. Steeds als het bakje tevoorschijn komt doen we hetzelfde: we staren een minuut naar de aanwinst, Dik vertelt er iets over en het betreffende insect wordt weer vrijgelaten.
Een fladderige toestand
Naast kevertjes is Dik vooral verzot op vlinders. Hij herkent velen soorten en trekt regelmatig ’s nachts met een groepje hobbyisten het bos in om nachtvlinders te lokken en te spotten. In juli is het hoogseizoen en zijn er zo’n tachtig tot honderd soorten. Een eindeloze toestand noemt Dik het. Een bruinige vlinder fladdert door het fluitenkruid op het zonnige veld naast de vijver. “De bonte zandoog”, constateert Dik. “Dat is een uitermate chagrijnige vlinder die een eigen plek in de zon en uit de wind claimt. Zodra daar andere vlinders komen jaagt hij ze weg door middel van een fladder-gevecht.”
Na twee uur zit onze wandeling er op. We lopen het toegangshekje uit en ik weet zeker dat we nog uren hadden kunnen blijven zonder dat Dik uitgepraat zou raken. Als we bij onze fietsen langs de autoweg staan wijst hij naar een stengel onkruid op een vluchtheuvel. “Dit is toch prachtig?”, zegt hij. “Al het hoge groen werd gemaaid door de gemeentedienst - doodzonde trouwens - maar die stengel vergaten ze.” Als ik wegfiets kijk ik achterom. Dik heeft zijn fiets langs de kant van de weg gezet. Met zijn digitale cameraatje maakt hij een foto van de stengel.
Comments